Dit gold vooral in Amerika, waar de psychoanalyse tijdens de Tweede Wereldoorlog een immense invloed kreeg. Veel van de in die tijd ontwikkelde psychologische theorieën waren bedoeld om een verklaring te geven voor het fascisme. Bijvoorbeeld de theorieën van de Frankfurter Schule. Maar ook een studie als "Frustration and Aggression" (1942) van Dollard en Miller.
      Na de Tweede Wereldoorlog werd de psychoanalyse in Europa vrijwel oppermachtig. Er ontstond een combinatie van freudianisme en marxisme die werd uitgedragen door de Frankfurter Schule en diep doordong in de het denken van de antiautoritaire revolutionairen van de jaren '60 en '70. Het begrip "fascisme" beheerste als een soort altijd aanwezige boeman hun denken. Ook in de psychologische theorievorming speelde het, naast andere ideologische begrippen, een belangrijke rol.
      Het Freudiaanse bolwerk begon inde jaren 1970 en '80 aan macht in te boeten. Ook ik heb met mijn proefschrift daaraan een kleine bijdrage mogen leveren. Achteraf gezien was dat een onderdeel van de opkomst van het postmodernisme. Ook de psychoanalyse behoorde tot de "grote verhalen" die in die tijd hun absotute geldigheid kwijt raakten. Maar als men vanuit het jaar 2000 terugkijkt op de afgelopen eeuw mag men wel stellen dat de "antifascitsiche psychologie" (breed genomen) daarin de invloedrijkste psychologische stroming is geweest.